'Bijeengedreven door de Duitsers'

Een sociale karakteristiek van joden in ’s-Hertogenbosch met voetbal als vertrekpunt

‘Indien Jos van Bergen in 1945, toen door oorlogshandelingen en omstandigheden Wilhelmina reddeloos verloren scheen, niet energiek de schouders er onder gezet had, had Wilhelmina thans niet meer bestaan’, schrijft Adolf Hertzberger (1897-1950), erelid van de club in ‘De gouden kanarie’, jubileummagazine van voetbalclub Wilhelmina in 1947.

Adolf Hertzberger prijst Van Bergen omdat hij toch vooral ‘Wilhelmina tijdens en na de oorlog overeind hield. Onder zijn bezielende leiding vocht de club voor haar voortbestaan. Dat was moeilijk in de oorlog, aan het einde was het niet anders. Clubhuis, paviljoen, tribune, afrastering, prijzenkast en archief op het terrein aan de Hoge Donken, niets had de slag om de stad in het najaar van 1944 overleefd. ‘Maar Van Bergen hield stand en bouwde de club weer op’, aldus Hertzberger.
Geen spoor van rancune bij Adolf Hertzberger. Hoe verdienstelijk hij zijn penningmeesterschap ook invulde, het bestuur van Wilhelmina zag zich in de loop van 1941 toch genoodzaakt hem van de ledenlijst te schrappen. Joden mochten niet langer lid zijn van een sportvereniging. Ze waren niet langer welkom op en rond de sportvelden en accommodaties. Het is een van de elkaar opvolgende afzonderingsmaatregelen die joden sluw maar onvermijdelijk tot uitschot maken.
Vanaf april 1942 verschijnt op nagenoeg alle sportterreinen het bord: ‘Verboden voor joden’. Hertzbergers zoon Dik hierover: ‘Dat was echt afschuwelijk. Wij waren zo sportminded. Maar we werden overal geweerd en voelden ons echt buitengesloten’.

Amicitia=Vriendschap

Adolf Hertzberger is een succesvol textielfabrikant in Boxtel. Hij is getrouwd met de katholieke Riek Schmeink. Welbespraakt als hij is legt hij gemakkelijk contact. Bij Wilhelmina geniet hij erkenning, in de deftige sociëteit Amicitia aan de Markt is het niet anders.
Adolf is zich door zijn kennis en inzicht ook ten volle bewust van de dreigende situatie in Nazi-Duitsland. Zijn zoon Dik hierover: ‘Hij had een vooruitziende blik en beschermde ons als zijn kinderen. Vader liet ons zelf de ruimte te kiezen voor een bepaald geloof. We werden protestants gedoopt en daarmee ingeschreven bij de Nederlands Hervormde kerk’.
Hertzberger en zijn gezin overleven de oorlog. Dik Hertzberger hierover: ‘Mijn vader verbleef op verschillende onderduikadressen. Dr Karthaus, voetballiefhebber en lid van Amicitia zorgde er zelfs voor dat pa voor langere tijd in het ziekenhuis kon blijven, zogenaamd als patiënt. Zo was mijn vader beschermd’.
Waar mogelijk blijft het gezin Hertzberger bij elkaar, als het nodig is leven de gezinsleden gescheiden. Dik hierover: ‘Ik en mijn drie broers verbleven lange tijd in de Elzenburg in Vught waar dominee Mol van Surante van de Hervormde kerk in ’s-Hertogenbosch zich over ons ontfermde’. Het gezin wordt in 1944 weer herenigd. In 1950 sterft Adolf Hertzberger een te vroege, maar natuurlijke dood in Vught.

‘Genoeglijkheidsvoetbal’

Hertzberger voetbalt zelf niet maar speelt een actieve rol in het vooroorlogs bestuur van Wilhelmina als penningmeester. Hij voelt zich er thuis en kan zich vinden in de ‘filosofie’ van de club. Kroniekschrijver Kees Spierings verwoordde deze als volgt: ‘Wij, Wilhelminianen deden aan genoeglijkheidsvoetbal. Wij speelden louter om de vreugde van het spel, wij speelden uit schuimende levenslust, juist als onze voorgangers deden. Wij maakten er geen levenskwestie van. Wij zijn als een middenstander, die het goed heeft, zijn natje en zijn droogje op tijd heeft en niets kan ons gebeuren’.
In de jaren dertig is het 'genoeglijkheidsvoetbal' van Wilhelmina aan de verliezende hand. In 1931 degraderen de geel-zwarten uit de Eerste klasse om er niet meer terug te keren. De aspiraties om de èchte sportieve top te bereiken zijn bij de gemiddelde Wilhelminiaan niet bijster hooggespannen.
Adolf Hertzberger maalt er niet om, hij kijkt voor de oorlog met plezier naar zijn jonge zoon Dik bij de junioren van Wilhelmina. Dik is geen groot voetbaltalent maar heeft er wel lol in. Als hij na de oorlog als 17-jarige zijn vrienden kan volgen bij de sportkeuze kiest hij voor de hockeyclub MOP in Vught.

Nooit ophouden, altijd doorgaan

Waar Wilhelmina sportief afzakt gaat BVV hogerop. De club neemt in de jaren dertig enkele opvallende initiatieven. In het seizoen 1935-1936 stelt het bestuur de Engelse trainer Charles Jackson aan. Jackson voert een nieuw verdedigingssysteem in met als centrale figuur de 'stop­per-spil'. De trainingen krijgen een ongekend professionele opzet. In 1936 doet BVV een serieuze gooi naar het kampioenschap van de zuidelijke eerste klasse. De club wil de beste van Nederland worden. BVV schiet wortel onder de Bosschenaar. Het aantal leden nadert de 1000.
Het was zo bescheiden begonnen. Twee echte Bossche volksjongens Gijs van Leur en Jan Hootsmans spelen rond 1906 met hun 'Lombokkers' tegen 'de Zandhazen', wijkgebonden clubjes. Doorgaans verdwijnen die clubjes even snel als ze opkomen. Maar de ‘Lombokkers’ houden stand. Ze richten een club op, aanvankelijk onder de naam 'Nooit Ophouden, Altijd Doorgaan'.
Ze zijn de zonen van timmerlieden, metselaars en sigarenmakers en zijn graag als ‘vrienden onder mekaar’. Hele families kleuren op den duur rood-zwart en daar zitten hele goede voetballers bij. De een trekt de ander aan. Neem de familie Kerssens. Driek is sigarenmaker, werkt bij de fabriek van Antonio, eigendom van de joodse fabrikant Azijnman. Daar ontmoet hij Louis Voltijn, een echte joodse volksjongen uit de Pijp. Louis trekt de hele familie Voltijn mee. Louis, Driek en zijn broer Janus Kerssens helpen NOAD vooruit. Tussen 1912 en 1918 is de club zo succesvol dat de Bosschenaren in het seizoen 1918-1919 in de Eerste klasse uitkomt. Daar is al een Tilburgse club actief onder de naam NOAD. Het Bossche NOAD kiest voor een ander naam, BVV.

‘Het grote verderf!’

Dat Louis met zijn broer Salomon voor BVV kiezen ligt voor de hand. Bij BVV kan iedereen terecht. De club wil zich niet binden aan de RK kerk. Hoe sprekend de kleuren rood-zwart ook zijn, BVV houdt het verder ‘neutraal’. Louis weet dat zijn vriend Driek Kerssens de kerk al lang heeft afgezworen. Heel veel beroepsgenoten van hem, sigarenmakers hebben een bloedhekel aan de gezagsdragers van de RK kerk in ’s-Hertogenbosch.
De Bossche pastoor C.C. Prinsen (1852-1942) staat in de tijd dat NOAD/BVV wordt opgericht, op gespannen voet met de voetbalsport. Hij is in het vooroorlogse ’s-Hertogenbosch een opinieleider van formaat. In 1900 verzet hij zich tegen een kortere werkdag - één uur - op zaterdag voor rijksambtenaren. Zou zouden ze kunnen deelnemen aan sport. Voor Prinsen was het duidelijk, sport - bedoeld is vooral voetbal - kreeg zo nóg meer ruimte. En daar had ie niets mee.
Zeven jaar later doet kapelaan Mutsaers er nog een schepje bovenop. ‘Voetbalclubs zijn het grote verderf voor vele jongens die hierdoor afgehouden worden van het patronaat’. Bij NOAD/BVV weten ze waar ze aan toe zijn. Door ‘toch’ voor voetbal te kiezen trekken ze zich niets van het kerkelijk gezag aan.

‘KM-vreter’

Louis Voltijn wordt een van de steunpilaren van het sportieve succes dat al tijdens de Eerste Wereldoorlog vorm krijgt. Hij helpt zijn nieuwe club vooruit. In 1912 spelen de rood-zwarten nog in de derde klasse van de Brabantsche VoetbalBond. In 1921 promoveren ze naar de 1e klasse van de nationale Nederlandschen Voetbalbond (NVB).
Na de Eerste Wereldoorlog is promotie steeds nabij. Op 13 april 1919 speelt BVV in Breda tegen Bredania, in 1929 opgegaan in De Baronie, een promotiewedstrijd. De Eerste klasse is in zicht.
Meer dan 250 supporters komen met de trein. Er zijn er ook nog eens vijftig die de tocht naar Breda met de fiets afleggen. Maar dan, om 14.00 uur, een half uur voor de wedstrijd begint mist het elftal een speler, Free Mees. Er is wat paniek onder de spelers alleen Louis houdt het hoofd koel. Spelers en supporters noemen hem liefkozend de ‘kilometervreter’. Louis springt op een voor even geleende fiets en rijdt een rap tempo naar het station.
Daar ontwaart hij Mees in een lunchroom, genietend van een taartje. Louis neemt Mees achterop de fiets en het elftal kan om 14.30 uur compleet aan de wedstrijd beginnen. BVV wint na een ‘zenuwachtige’ wedstrijd met 2-1. Louis, die ook een patent op haarscherpe voorzetten heeft, bereidt het beslissend doelpunt voor.

Blunders en gezaghebbend

Ook na zijn loopbaan als voetballer blijft Louis actief voor zijn cluppie, onder meer bij de jubileumactiviteiten in 1936. Broer Salamon (1899-1943) speelt een verdienstelijke rol als keeper voor reserveteams bij BVV, ook een echte verenigingsman. Ze zijn dertig jaar lid als ze het BVV-bestuur ze in november 1941 als Joden uitschrijft.
Benjamin (1898-1943) is vooral actief als scheidsrechter voor de NVB tussen 1923 en 1941. Hij behoort tot de topscheidsrechters en leidt regelmatig wedstrijden in de kampioenscompetitie waarbij districtskampioenen om het landskampioenschap strijden. Natuurlijk, Benjamin is als scheidsrechter niet volmaakt. Zelden gaat een wedstrijd voorbij of er is commentaar op zijn optreden. Maar veelal fluit hij degelijk, waarbij de gebruikelijke blunders niet uitblijven. Doorgaans geniet hij erkenning, in het bijzonder bij de NVB en brengt het in 1928 zelfs een keer tot grensrechter bij de derby der lage landen: Nederland-België.
Benjamin fluit zijn laatste wedstrijd op 7 juni 1941, Nevelo uit Oisterwijk tegen ESV uit Eindhoven. Vlak voor het nieuwe seizoen 1941-1942 ontvangen Benjamin en alle andere joodse scheidsrechters een briefje van Karel Lotsy (1893-1959), voorzitter van de NVB. Ze mogen geen wedstrijden meer fluiten.

‘In dit roodzwart jubeljaar’

De Voltijns zijn voortaan verstoken van voetbalplezier. Ze zijn niet geheel zonder zorgen maar aan onderduiken denken ze nog niet. Ze willen anderen niet tot last zijn en weten ook niet wat ze te wachten staat.
Op 10 augustus 1942 worden de broers Voltijn op transport gesteld naar het Werkkamp De Vecht in het Overijsselse Dalfsen. Het gedenkboek ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van BVV uit 1946 schrijft: ‘De tragiek wil dat dit ook de dag is waarop wij in dit roodzwart jubeljaar door trompetgeschal en het laten wapperen van de feestvlaggen de feesten inluiden voor de club waarin de Voltijns geheel opgingen’.
De oproep is nog het gevolg van een ook voor andere Nederlandse mannen gebruikelijke oproep van het Gewestelijk Arbeidsbureau, nog niet heel onheilspellend, zo schijnt het de broers mogelijk toe. Maar de Voltijns gaan naar De Vecht in Dalfsen, speciaal ingericht voor joodse (dwang)arbeiders.
Op 3 oktober 1942 worden alle 192 bewoners van het kamp overgebracht naar Westerbork. De Voltijns ruiken al veel meer onraad. Een week later volgt hun laatste transport naar Auschwitz. In januari 1943 komen de Voltijns door vergassing om het leven.

‘Uit de straat’

Salomon, Benjamin en Louis zijn echte Bosschenaren. Zo zijn ze enthousiast lid van de hofkapel De Kikvorschen. De carnavalsclub houdt residentie in café ’t Pumpke in de Dode Nieuwstraat, aan de rand van de Pijp, de volkswijk waar de Voltijns opgroeiden. Ze zijn prominent aanwezig en komen niet voor niets ‘uit de straat’, waar de Kikvorschen volwassen werden.
De oorlogsschaarste brengt Louis ertoe van zijn Kikvorschenkostuum een pak te laten maken voor zijn zoon die de Heilige Communie ontvangt, een waarlijk roomse feestdag. Volgens Karel de Rooij, journalist en carnavalspublicist is het kostuum het ‘mooiste pèkske van allemaal’.
Dirigent en creatieve geest achter de Kikvorschen Jo de Stip (1903-1958) erkent vlak na de oorlog dat hij er eigenlijk geen zin meer in heeft. Zijn gezelschap is berooid en verstrooid, niet in de laatste plaats door het verlies van de Voltijns.
De Kikvorschen leven weer op als in 1946 de Pijp bij een groot volksfeest wordt omgedoopt tot het Bossche Montparnasse. Een van de leden, Kaat de Pauw, tikt bij de voormalige Bank van Leening in de Schilderstraat drie jassen op de kop. ‘Zijn ze van de jongens van Voltijn?’ Het zou zomaar kunnen, denkt De Pauw. Hij vertrouwt Jo de Stip toe: ‘We mogen ze wel gebruiken, maar moeten ze wel terugbrengen’.

‘Afgedwongen lotgenootschap’

‘Ik heb nooit gehoord van de naam Voltijn’, zegt Dik Hertzberger op besliste toon. Het sluit aan bij de zienswijze van Ruud Weissmann, auteur en kenner van het joodse leven in het vooroorlogs ’s-Hertogenbosch. ‘Dé joodse gemeenschap bestond niet. Er waren zionisten, orthodoxe joden, katholieke en protestantse joden, gemengde joden (gehuwd met katholieken en/of protestanten), voetballende en niet-voetballende joden, arme en rijke joden. En al die heel verschillende mensen hadden niet vanzelfsprekend contact met elkaar. Joden zijn in alle opzichten bijeengedreven door de Duitsers’.
In het vooroorlogs ’s-Hertogenbosch zijn BVV en Wilhelmina gescheiden werelden, evenals de leef- en werkplekken van leden en aanhang. Bij BVV voetbal je omdat je een volkse achtergrond hebt, bij Wilhelmina omdat je ‘op stand’ leeft en daar je vereniging bij kiest.
Truus Wertheim-Cahen, dochter van Max Cahen (1905-1995), schrijft dat de Duitsers de creators waren van een ‘afgedwongen lotsgenootschap’. Het verhaal van Adolf Hertzberger en de gebroeders Voltijn is daarvan een bewijs.

Met dank aan:
Herman van Boxtel, Huub van Gaal, Dik Hertzberger, Henk Mees, Karel de Rooij en Ruud Weissmann


Frans van Gaal, 's-Hertogenbosch mei 2016